Is de Commissie, gezien het feit dat eerbiediging van de taalverscheidenheid een van de democratische en culturele grondbeginselen van de Unie vormt, zoals in artikel 22 van het Handvest van de grondrechten wordt erkend ("De Unie eerbiedigt de culturele, godsdienstige en taalkundige verscheidenheid") en dat het overeenkomstig de waarden van de Europese Unie onrechtvaardig zou zijn een taal te discrimineren op grond van het feit dat deze niet in een hele staat wordt gesproken, niet van mening dat de Europese Unie in grotere mate rekening zou moeten houden met de realiteit van deze talen?
Glaubt die Kommission angesichts der Tatsache, dass die Achtung der sprachlichen Vielfalt eine der demokratischen und kulturellen Grundlagen der Union darstellt, wie dies in Artikel 22 der Grundrechte-Charta anerkannt wird („Die Union achtet die Vielfalt der Kulturen, Religionen und Sprachen”), und dass es daher gemäß den Werten der Europäischen Union ungerecht wäre, eine Sprache zu diskriminieren, weil sie nicht in dem gesamten Gebiet eines Staates gesprochen wird, nicht, dass die Kommission die Realität dieser Sprachen stärker berücksichtigen sollte?