Het deel van de prejudiciële vraag met betrekking tot de aan de Koning verleende machtiging om maatregelen ter bescherming van de werknemers te nemen ten aanzien van personen die door artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, van de wet van 4 augustus 1996 met werknemers zijn gelijkgesteld, heeft overigens geen andere draagwijdte dan die van de eerste prejudiciële vraag.
Im Ubrigen hat der Teil der präjudiziellen Frage, der sich auf die dem König erteilte Ermächtigung, Schutzmassnahmen für Arbeitnehmer zu Gunsten der Personen zu ergreifen, die durch Artikel 2 § 1 Absatz 2 Nr. 1 des Gesetzes vom 4. August 1996 den Arbeitnehmern gleichgestellt werden, bezieht, keine andere Tragweite als diejenige der ersten präjudiziellen Frage.