Ernstige schending van het in de artikelen 8 en 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens neergelegde recht op bescherming van de goede naam, aangezien verzoekers opneming in de bestreden handelingen zijn aanzien in de maatschappij en bij zijn partners onrechtmatig heeft aangetast.
Schwerwiegende Verletzung des in Art. 8 und Art. 10 Abs. 2 der Europäischen Konvention zum Schutz der Menschenrechte verankerten Rechts auf Schutz des guten Rufs, da die Aufnahme des Klägers in die angefochtenen Rechtsakte sein Ansehen in der Gesellschaft und bei seinen Partnern rechtswidrig zerstört habe.