De verwijzende rechter vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepaling tussen adoptanten een verschil in behandeling in het leven roept in zoverre zij de mogelijkheid zou beperken van een adoptie van een persoon die sedert de kinderjaren door de kandidaat-adoptant is opgevoed, wanneer de biologische vader die laatste heeft geadopteerd, hetgeen niet het geval zou zijn indien het vaderschap was vastgesteld bij vonnis of door erkenning.
Der vorlegende Richter fragt den Gerichtshof, ob die betreffende Bestimmung zwischen Adoptierenden einen Behandlungsunterschied einführe, insofern sie die Möglichkeit einer Adoption einer Person, die seit der Kindheit vom Adoptionskandidaten erzogen worden sei, einschränke, wenn der biologische Vater sie adoptiert habe, was nicht der Fall wäre, wenn die Vaterschaft durch Urteil oder durch Anerkennung festgelegt worden wäre.