Indien het Hof, uitspraak doende op die prejudiciële vraag, verklaart dat de desbetreffende wettelijke bepaling ongrondwettig is, staat, krachtens artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, voor ieder natuurlijke persoon of rechtspersoon die doet blijken van een belang een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen die wettelijke bepaling.
Wenn der Gerichtshof in seinem Entscheid über die Vorabentscheidungsfrage erklärt, dass die betreffende Gesetzesbestimmung verfassungswidrig ist, verfügt jede natürliche oder juristische Person, die ein Interesse nachweist, aufgrund von Artikel 4 Absatz 2 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Verfassungsgerichtshof über eine neue Frist von sechs Monaten, um eine Nichtigkeitsklage gegen die Gesetzesbestimmung einzureichen.