De derde en de vierde prejudiciële vraag betreffen artikel 87, 8°, van de wet van 4 augustus 1996 in zoverre het alleen de bouwplaatscoördinator die de hoedanigheid van werkgever heeft, strafbaar stelt, zonder te vereisen dat een door hem begane persoonlijke fout wordt aangetoond (derde vraag), en in zoverre het de bouwplaatscoördinator, rechtspersoon, zou uitsluiten van het voordeel van de strafuitsluitende verschoningsgrond waarin is voorzien bij artikel 5, tweede lid, van het Strafwetboek (vierde vraag).
Die dritte und die vierte Vorabentscheidungsfrage beziehen sich auf Artikel 87 Nr. 8 des Gesetzes vom 4. August 1996, insofern er nur die Strafbarkeit der Baustellenkoordinatoren, die die Eigenschaft als Arbeitgeber besäßen, vorsehe, ohne dass der Nachweis eines von ihnen begangenen persönlichen Fehlers gefordert werde (dritte Frage), und insofern er die Baustellenkoordinatoren, die juristische Personen seien, vom Vorteil des strafausschließenden Entschuldigungsgrundes im Sinne von Artikel 5 Absatz 2 des Strafgesetzbuches ausschließe (vierte Frage).