3. In afwijking van lid 1 kunnen, wanneer bijzondere plaatselijke omstandigheden zulks vergen, de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat installaties met een nominale capaciteit van minder dan 1 ton/h toestaan, op voorwaarde dat de grenswaarde van 500 mg/Nm3 stofdeeltjes totaal niet wordt overschreden en dat aan alle bepalingen van Richtlijn 84/360/EEG wordt voldaan.
(3) Abweichend von Absatz 1 können die zuständigen Behörden eines Mitgliedstaats den Betrieb von Anlagen mit einer Nennkapazität von weniger als 1 t/h zulassen, wenn die besonderen örtlichen Gegebenheiten dies erfordern, sofern ein Grenzwert von 500 mg/Nm3 für den Gesamtstaubausstoß und alle Bestimmungen der Richtlinie 84/360/EWG eingehalten werden.