In de derde prejudiciële vraag verzoekt de Raad van State het Hof artikel 135 van het decreet van 2 februari 2007, in zoverre het de anciënniteit die van de personeelsleden van het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt geëist om het voordeel van die overgangsbepaling te kunnen genieten, op 600 dagen bepaalt, te vergelijken met artikel 136 van hetzelfde decreet, dat, hoewel het in een soortgelijke overgangsbepaling voorziet voor de personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, de anciënniteit die is vereist om het voordeel ervan te genieten op 720 dagen bepaalt.
Mit der dritten Vorabentscheidungsfrage bittet der Staatsrat den Gerichtshof, Artikel 135 des Dekrets vom 2. Februar 2007, insofern das Dienstalter, das von den Personalmitgliedern des subventionierten offiziellen Unterrichtswesens verlangt werde, um in den Genuss dieser Ubergangsbestimmung gelangen zu können, darin auf 600 Tage festgelegt sei, mit Artikel 136 desselben Dekrets zu vergleichen, der zwar eine ähnliche Ubergangsbestimmung für die Personalmitglieder des subventionierten freien Unterrichtswesens vorsehe, das erforderliche Dienstalter, um in dessen Vorteil zu gelangen, jedoch auf 720 Tage festlege.