Uit de motieven van de verwijzingsbeslissingen blijkt dat
het Hof in de vier prejudiciële vragen wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 3, § 1, b), en 9, § 1, van de ordonnantie van 23 juli 1992 « betreffende de gewestbelasting ten laste van bezetters van bebouwde eigendommen en houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen », zoals
die van toepassing waren op het aanslagjaar 2005, in zoverre zij een verschil in behand
...[+++]eling zouden invoeren tussen twee categorieën van vennoten van een advocatenassociatie die ofwel bestaat uit feitelijke vennoten in de zin van het tweede lid van artikel 3, § 1, b), van de ordonnantie van 23 juli 1992, ofwel de rechtsvorm heeft aangenomen van een vennootschap : enerzijds, de eenhoofdige besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (ebvba) opgericht door een advocaat voor de uitoefening van zijn beroep, die dezelfde bebouwde eigendom betrekt als de advocatenassociatie, en, anderzijds, de natuurlijke persoon die het beroep van advocaat uitoefent in het kader van de feitelijke vereniging of voor rekening van de advocatenvennootschap.Aus der Begründung der Verweisungsentscheidungen geht hervor, dass
der Hof in den vier präjudiziellen Fragen gebeten wird, darüber zu befinden, ob die Artikel 3 § 1 Buchstabe b) und 9 § 1 der Ordonnanz vom 23. Juli 1992 « bezüglich der Regionalsteuer zu Lasten der Benutzer bebauter Grundstücke und Inhaber dinglicher Rechte an bestimmten Immobilien » in der für das Steuerjahr 2005 geltenden Fassung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar seien, insofern sie einen Behandlungsunterschied einführten zwischen zwei Kategorien von Teilhabern einer Anwaltssozietät, in der entweder faktische Teilhaber im Sinne von
...[+++] Absatz 2 von Artikel 3 § 1 Buchstabe b) der Ordonnanz vom 23. Juli 1992 zusammengeschlossen seien oder die in Form einer Gesellschaft gegründet worden sei: einerseits die Privatgesellschaften mit beschränkter Haftung mit einem Alleingesellschafter (PGmbHmA), die durch einen Rechtsanwalt zur Ausübung seines Berufs gegründet worden sei und das gleiche Gebäude wie die Anwaltssozietät benutze, und andererseits die natürliche Person, die den Anwaltsberuf im Rahmen der faktischen Vereinigung oder für Rechnung der Anwaltsgesellschaft ausübe.