Bij verhindering van de president en de vicepresident van het Hof wordt het presidentschap waargenomen door een van de presidenten van de kamers van vijf rechters of, bij ontstentenis daarvan, een van de presidenten van de kamers van drie rechters of, bij ontstentenis daarvan, een van de andere rechters, volgens de bij artikel 7 bepaalde rangorde.
Sind der Präsident und der Vizepräsident des Gerichtshofs verhindert, so wird das Amt des Präsidenten gemäß der in Artikel 7 festgelegten Rangordnung von einem der Präsidenten der Kammern mit fünf Richtern oder in Ermangelung dessen von einem der Präsidenten der Kammern mit drei Richtern oder in Ermangelung dessen von einem der übrigen Richter wahrgenommen.