Aan het Hof wordt de vraag gesteld of de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat zij, in tegenstelling tot de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, niet erin zou voorzien dat een private psychiatrische instelling kan worden verplicht tot het opnemen van een geïnterneerde geesteszieke.
Dem Hof wird die Frage gestellt, ob das durch das Gesetz vom 1. Juli 1964 ersetzte Gesetz vom 9. April 1930 zum Schutz der Gesellschaft gegen Anormale und Gewohnheitsverbrecher gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstösst, indem es, im Gegensatz zum Gesetz vom 26. Juni 1990 über den Schutz der Person des Geisteskranken, nicht die Verpflichtung für eine private psychiatrische Einrichtung zur Aufnahme eines internierten Geisteskranken vorsieht.