Die bepaling breidt de bevoegdheid van de vrederechter uit tot alle « geschillen tussen nutsbedrijven en kleine consumenten », die « bij uitstek tot de problematiek van armoede [behoren] », zodat « de globale problematiek met kennis van zaken behandeld kan worden door een en dezelfde rechter, die aldus ook een zeker beleid kan voeren ».
Durch diese Bestimmung wird die Zuständigkeit der Friedensrichter auf alle « Streitfälle zwischen Versorgungsunternehmen und Kleinverbrauchern », die « schlechthin zur Problematik der Armut gehören » ausgedehnt, damit « die globale Problematik in Kenntnis der Sachlage durch ein und denselben Richter behandelt werden kann, der daher diesbezüglich auch eine bestimmte Politik führen kann ».