Een eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 172 van de Grondwet, « doordat [artikel 11 van de wet van 20 december 1995] de aftrek
van interesten van professionele aard verbiedt in zoverre die overeenstemmen met sommige dividenden die door de belastingschuldige zijn verkregen, terwijl het recht op de aftrek van de interesten van professionele aard in beginsel is toegekend aan alle belastingschuldigen die dergelijke interesten betalen en terwijl de aangevochten bepaling dat recht op aftrek aan sommige belastingplichtigen ontneemt, zonder dat die weigering van aftrek berust op een objectieve en redelijke verantwoor
...[+++]ding ten aanzien van het doel en de gevolgen van de maatregel ».
Ein erster Klagegrund geht von einer Verletzung der Artikel 10 und 172 der Verfassung aus, « indem [Artikel 11 des Gesetzes vom 20. Dezember 1995] den Abzug von Zinsen gewerbsmässiger Art nach Massgabe gewisser vom Steuerschuldner erhaltener Dividenden untersagt, wohingegen das Recht auf Abzug von Zinsen gewerbsmässiger Art im Prinzip allen Steuerschuldnern, die solche Zinsen bezahlen, zuerkannt ist und wohingegen die angefochtene Bestimmung gewissen Steuerpflichtigen dieses Recht auf Abzug versagt, ohne dass es dafür eine objektive und angemessene Rechtfertigung im Verhältnis zu Zweck und Folgen der betreffenden Massnahme gibt ».