Uit het onderwerp van het voor de verwijzende rechter hangende geschil blijkt dat het Hof in essentie wordt gevraagd of de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 5.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat niet erin is voorzien dat de commissie tot bescherming van de maatschappij een « geschikte instelling », zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet van 9 april 1930, kan verplichten tot het opnemen van een geïnterneerde, waardoor niet kan worden gewaarborgd dat beslissingen betreffende de opname van die geïnterneerd
e in een a ...[+++]angepaste psychiatrische instelling binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd.Aus dem Gegenstand der vor dem vorlegenden Richter anhängigen Streitsache geht hervor, dass der Hof im Wesentlichen gefragt wird, ob das Gesetz vom 9. April 1930 zum Schutz der Gesellschaft vor Anormalen, Gewohnheitsstraftätern und bestimmten Sexualstraftätern mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 5 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention vereinbar sei, indem darin nicht vorgesehen sei, dass die Kommission zum Schutz der Gesellschaft eine « geeigne
te Einrichtung » im Sinne von Artikel 14 Absatz 2 des Gesetzes vom 9. April 1930 zur Aufnahme eines Häftlings verpflichten könne, so dass nicht gewährle
...[+++]istet werden könne, dass Beschlüsse über die Aufnahme dieses Häftlings in eine geeignete psychiatrische Anstalt innerhalb einer angemessenen Frist ausgeführt würden.