(16) In overeenstemming met de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie moeten de in artikel 3, lid 2, en artikel 4, lid 2, vermelde termijnen zodanig zijn dat niet geacht kan worden dat zij de uitoefening van de uit hoofde van het recht van de Unie verleende rechten inzake het vrije verkeer van werknemers nagenoeg onmogelijk of buitensporig moeilijk maken.
(16) Die in den Artikeln 3 Absatz 2 und 4 Absatz 2 vorgesehenen Fristen sollten im Einklang mit der Rechtsprechung des Europäischen Gerichtshofes so gestaltet sein, dass sie die Ausübung der durch das Unionsrecht verliehenen Rechte nicht praktisch unmöglich machen oder übermäßig erschweren können.