In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 15, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 « in zoverre de hoofdelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon voor de bijdragen verschuldigd door zijn mandataris niet beperkt is naar verhouding van de activiteit of het inkomen van die mandataris binnen de rechtspersoo
n, en in zoverre de rechtspersoon bijgevolg hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen die door zijn mandataris verschuldigd zijn wegens andere zelfstandige activiteiten of andere mandaten die hij uitoefent e
...[+++]n die niets te maken hebben met de activiteiten van de rechtspersoon ».Mit der ersten Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof gebeten, über die Vereinbarkeit von Artikel 15 § 1 Absatz 3 des königlichen Erlasses Nr. 38 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung zu befinden, insofern « die gesamtschuldnerische Haftung der juristischen Person für die von ihrem Beauftragten geschuldeten Beiträge nicht im Verhältnis zur Tätigkeit oder zum Einkommen dieses Beauftragten innerhalb der juristischen Person b
eschränkt ist, und indem die juristische Person somit gesamtschuldnerisch haftet für die von ihrem Beauftragten geschuldeten Beiträge wegen anderer selbständiger Tätigkeiten oder anderer Mandate, die er ausübt
...[+++] und die nichts mit den Tätigkeiten der juristischen Person zu tun haben ».