Daartoe wordt, volgens de in artikel 89, lid 2, bedoelde procedure, met inachtneming van de in het kader van de in artikel 72 bedoelde rampenplannen geraamde behoeften en van de epizoötiologische situatie en zo nodig na overleg met het communautair referentielaboratorium bepaald welke stammen en subtypes van het mond- en klauwzeervirusantigeen en, indien nodig, van de overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG goedgekeurde vaccins in de communautaire antigeen- en vaccinbank moeten worden opgeslagen, en hoeveel doses vereist zijn.
Die Zahl der Dosen und die Art der Stämme und Subtypen des MKSV-Antigens und erforderlichenfalls der gemäß der Richtlinie 2001/82/EG zugelassenen Impfstoffe, die in der gemeinschaftlichen Antigen- und Impfstoffbank gelagert sind, werden unter Berücksichtigung der Bedarfsschätzungen im Rahmen der Krisenpläne gemäß Artikel 72 und der Seuchenlage gegebenenfalls nach Konsultation des gemeinschaftlichen Referenzlabors nach dem in Artikel 89 Absatz 2 genannten Verfahren festgelegt.