« Schendt artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering, in zoverre het algemene rechtsbeginsel van het gezag van gewijsde in strafzaken over burgerlijke zaken erin is vastgelegd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en met het beginsel van de wapengelijkheid, doordat het tot gevolg heeft dat de partij die tijdens een strafproces is veroordeeld en die vervolgens is opgeroepen voor de burgerlijke rechter, niet het bewijs van de ontstentenis van een misdrijf kan genieten dat in diezelfde burgerlijke zaak doo
r een derde bij het strafproces is geleverd ...[+++] ?« Verstößt Artikel 4 des einleitenden Titels des Strafprozessgesetzbuches, insofern darin der allgemeine Rechtsgrundsatz der materiellen Rechtskraft der Strafsachen über Zivilsachen verankert ist, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 der Konvention zum Schutze der Menschenrechte und Grundfreiheiten und dem Grundsatz der Waffengleichheit, indem er dazu führt, dass die Partei
, die während eines Strafprozesses verurteilt wurde und nachher vor den Zivilrichter geladen wurde, nicht den Beweis des Nichtvorhandenseins einer Straftat genießen kann, der in derselben Zivilsache von einer Drittpartei
beim Straf ...[+++]verfahren geliefert wurde?