34. onderstreept de noodzakelijkheid dat een ieder van jongs af aan uitstekende taalvaardigheden verwerft, niet alleen in de officiële talen van de EU, maar ook in de regionale en minderheidstalen, aangezien dit een vergrote mobiliteit van mensen mogelijk maakt, hun toegang tot de arbeidsmarkt vergemakkelijkt en studiemogelijkheden significant vergroot, terwijl het dient ter bevordering van interculturele uitwisselingen en een grotere Europese cohesie;
34. hebt die Notwendigkeit hervor, sich schon vom frühesten Alter an Sprachkenntnisse anzueignen – und zwar nicht nur in den Amtssprachen der EU, sondern auch in Regional- und Minderheitensprachen, die in der EU gesprochen werden– , da diese die Menschen mobiler machen, ihnen zu einem besseren Zugang zum Arbeitsmarkt und wesentlich mehr Bildungsmöglichkeiten verhelfen und gleichzeitig den kulturellen Austausch und einen größeren Zusammenhalt in Europa fördern;