Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld bij zijn voormelde arrest van 8 april 2014 (punt 34), vormt de door de artikelen 3 en 6 van de richtlijn 2006/24/EG aan aanbieders van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of een openbaar communicatienetwerk opgelegde verplichting om gegevens betreffende het privéleven van een persoon en zijn communicaties, zoals die welke zijn bedoeld in artikel 5 van die richtlijn, gedurende een bepaalde tijd te bewaren, op zich een inmenging in de door artikel 7 van het Handvest gewaarborgde rechten.
Wie der Gerichtshof der Europäischen Union in seinem vorerwähnten Urteil vom 8. April 2014 (Randnr. 34) erkannt hat, stellt die durch die Artikel 3 und 6 der Richtlinie 2006/24/EG den Anbietern öffentlich zugänglicher elektronischer Kommunikationsdienste oder den Betreibern eines öffentlichen Kommunikationsnetzes auferlegte Pflicht, die in Artikel 5 dieser Richtlinie aufgeführten Daten über das Privatleben einer Person und ihre Kommunikationsvorgänge während eines bestimmten Zeitraums auf Vorrat zu speichern, als solche einen Eingriff in die durch Artikel 7 der Charta garantierten Rechte dar.