Het Hof van Cassatie ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 2262 van het Burgerlijk Wetboek, dat het beginsel van de dertigjarige verjaring instelt, in zoverre het toestaat gedurende 30 jaar een rechtsvordering in te stellen tegen een persoon die aansprakelijk is voor een burgerlijke fout, terwijl artikel 26 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering voorziet in een verjaringstermijn van vijf jaar voor de burgerlijke rechtsvordering die voortvloeit uit een strafrechtelijke fout.
Der Kassationshof befragt den Hof darüber, ob Artikel 2262 des Zivilgesetzbuches, der den Grundsatz der dreissigjährigen Verjährungsfrist einführt, insofern er die Erhebung einer Klage gegen eine für einen zivilen Fehler haftbare Person während dreissig Jahren erlaubt, während Artikel 26 des Präliminartitels des Strafprozessgesetzbuches für die auf einem Delikt beruhende Zivilklage eine fünfjährige Verjährungsfrist vorsieht, mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar ist.