Met de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of dezelfde bepalingen, wanneer zij op dezelfde wijze worden begrepen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de toestemming om bewoonde lokalen te betreden door geen enkele rechter op haar wettigheid kan worden gecontroleerd, terwijl de huiszoeking, toegestaan met toepassing van artikel 89bis van het Wetboek van strafvordering, voor de feitenrechter kan worden betwist.
Mit der zweiten präjudiziellen Frage möchte der vorlegende Richter vom Hof erfahren, ob dieselben Bestimmungen, wenn sie auf die gleiche Weise zu verstehen sein, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention verstiessen, insofern die Ermächtigung zum Betreten von Wohnräumen von keinem Richter auf ihre Gesetzmässigkeit hin geprüft werden könne, während eine Haussuchung, die in Anwendung von Artikel 89bis des Strafprozessgesetzbuches genehmigt worden sei, vor dem Tatsachenrichter angefochten werden könne.