3.1. De ventilatiesystemen op voertuigen voor het vervoer van dieren moeten zo zijn ontworpen, geconstrueerd en worden onderhouden dat met zekerheid in het inwendige van het voertuig voor alle dieren een temperatuur tussen de 5° C en 30° wordt gehandhaafd, waarbij al naar gelang de buitentemperatuur een tolerantiemarge van +5° C is toegestaan.
3. 1 Belüftungssysteme in Straßenfahrzeugen müssen so konzipiert und konstruiert sein und so gewartet werden, dass sichergestellt ist, dass im Innern des Fahrzeugs für alle Tiere eine Temperaturspanne zwischen 5° C und 30° C eingehalten wird, wobei je nach Außentemperatur eine Toleranzmarge von +5° C zugelassen ist.