Volgens de verzoekende partijen zou de bestreden bepaling de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet schenden, doordat zij in een verschil in behandeling zou voorzien tussen de huurders en de verhuurders die een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten, enerzijds, en de huurders en de verhuurders aan wie de rechter een overeenkomst oplegt middels een vonnis dat de waarde van een schriftelijke huurovereenkomst heeft.
Nach Darlegung der klagenden Parteien verstosse die angefochtene Bestimmung gegen die Artikel 10, 11 und 16 der Verfassung, indem sie einen Behandlungsunterschied einführe zwischen einerseits den Mietern und Vermietern, die einen schriftlichen Vertrag geschlossen hätten, und andererseits den Mietern und Vermietern, denen der Richter einen Vertrag vorschreibe durch ein Urteil, das den Wert eines schriftlichen Mietvertrags habe.