15. erkent dat de meeste lidstaten binnen hun ministerie van Buitenlandse zaken een afdeling hebben die specifiek over ontwikkelingssamenwerking gaat, maar beveelt hen niettemin aan voor een betere coördinatie te zorgen, zowel binnen hun eigen ministerie, als tussen hun ministeries onderling en met die van de andere lidstaten voor zover dit door de nationale parlementen en de lokale autoriteiten in het besluitvormingsproces wordt goedgekeurd;
15. anerkennt, dass die meisten Mitgliedstaaten in ihren Außenministerien Abteilungen haben, die sich spezifisch mit Entwicklungszusammenarbeit befassen; empfiehlt jedoch, dass sie die Koordinierung sowohl in ihren eigenen Ministerien als auch untereinander und mit anderen Mitgliedstaaten in dem Ausmaß verstärken, wie es von den nationalen Parlamenten und den lokalen Behörden im Entscheidungsprozess gebilligt wurde;