In de tweede prejudiciële vraag in de zaak nr. 4053 wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 100, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in een bijzondere verjaringstermijn in vergelijking met de gemeenrechtelijke verjaringstermijn die, sedert de inwerkingtreding van de nieuwe verjaringswet, overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is op buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen.
In der zweiten präjudiziellen Frage in der Rechtssache Nr. 4053 wird der Hof über die Vereinbarkeit von Artikel 100 Absatz 1 Nr. 1 der koordinierten Gesetze über die Staatsbuchführung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung befragt, insofern diese Bestimmung eine besondere Verjährungsfrist im Vergleich zur gemeinrechtlichen Verjährungsfrist vorsieht, die seit dem Inkrafttreten des neuen Verjährungsgesetzes gemäss Artikel 2262bis § 1 Absätze 2 und 3 des Zivilgesetzbuches auf Klagen aufgrund der ausservertraglichen Haftung anwendbar ist.