Overwegende dat het Hof van Justitie bij zijn arrest van 9 juli 1987 in de gevoegde zaken 281/85, 283/85, 284/85, 285/85 en 287/85 (Bondsrepubliek Duitsland, Franse Republiek,
Koninkrijk der Nederlanden, Koninkrijk Denemarken, Verenigd Koninkrijk tegen Commissie) heeft geoordeeld dat de samenwerking tussen de Lid-Staten op sociaal gebied, zoals bedoeld in artikel 118, eerste alinea, van het Verdrag zich tot het migratiebeleid ten aanzien van derde landen uitstrekt en dat de organisatie van het overleg, die door artikel 118, tweede alinea, aan de Commissie wordt toevertrouwd, deze machtigt tot het uitvaardigen van dwingende voorschriften;
...[+++]
In seinem Urteil vom 9. Juli 1987 in den verbundenen Rechtssachen 281/85, 283/85, 284/85, 285/85 und 287/85 (Bundesrepublik Deutschland, Französische Republik, Königreich der Niederlande, Königreich Dänemark und Vereinigtes Königreich gegen Kommission) hat der Gerichtshof entschieden, daß die Zusammenarbeit zwischen den Mitgliedstaaten in sozialen Fragen im Sinne von Artikel 118 Absatz 1 des Vertrages die Wanderungspolitik gegenüber Drittländern umfasst und die Kommission im Rahmen der Vorbereitung von Beratungen im Sinne von Artikel 118 Absatz 2 bindende Vorschriften erlassen kann.