De mogelijkheid voor de persoon die het verhuurde goed verkrijgt om de huurder uit dat goed te zetten met de bedoeling het persoonlijk in gebruik te nemen of het in gebruik te laten nemen door één van zijn verwanten of door een personenvennootschap waarvan de werkende vennoten of de vennoten die ten minste drie vierden van het kapitaal bezitten verwant met hem zijn, werd tijdens de parlementaire voorbereiding omschreven als een « uitvloeisel van het eigendomsrecht » (Parl. St., Kamer, 1947-1948, nr. 20, p. 31).
Die Möglichkeit für die Person, die das vermietete Gut erwirbt, den Mieter zur Räumung dieses Gutes zu zwingen mit dem Ziel, es persönlich zu nutzen oder es durch einen seiner Verwandten oder durch eine Personengesellschaft, deren aktive Gesellschafter oder Gesellschafter, die mindestens drei Viertel des Kapitals besitzen, mit ihm verwandt sind, nutzen zu lassen, wurde während der Vorarbeiten als eine « Auswirkung des Eigentumsrechts » dargestellt (Parl. St.., Kammer, 1947-1948, Nr. 20, S. 31).