De eerste prejudiciële vraag noopt tot een toetsing van artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met de artikelen 13 en 160 van de Grondwet en met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voo
r de Rechten van de Mens in zoverre die bepaling « twee verschillende categorieën van personen, zijnde (1) de verzoekende partij die geen memorie indient, om reden dat hij geen belang meer heeft bij de zaak, dit wil zeggen, geen interesse meer in de zaak betoont, en (2) de verzoekende partij die geen memorie indient, om reden dat hij geen belang meer heef
...[+++]t bij de memorie, doordat hij, wegens afwezigheid van een antwoord van de tegenpartij, niets meer toe te voegen heeft aan datgene wat reeds werd uiteengezet in het verzoekschrift, op gelijke wijze » behandelt.Die erste präjudizielle Frage nötigt zu einer Prüfung von Artikel 21 Absatz 2 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat anhand der Artikel 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung oder nicht mit den Artikeln 13 und 160 der Verfassung und mit Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention, insoweit diese Bestimmung « zwei verschiedene Kategorien von Personen, und zwar (1) die k
lagende Partei, die keinen Schriftsatz einreicht, weil sie kein Interesse an der Rechtssache mehr hat, d.h. kein Interesse an der Rechtssache mehr bekundet, und (2) die k
lagende Partei, die kein ...[+++]en Schriftsatz einreicht, weil sie in Ermangelung einer Erwiderung der Gegenpartei den Ausführungen der Klageschrift nichts mehr hinzuzufügen hat, gleich behandelt ».