Na eraan te hebben herinnerd dat het Rekenhof geen deel uitmaakt van de uitvoerende macht maar dat het de agent van de federale Kamer is op het gebied van de begrotingen, stelt de tussenkomende partij dat de taken die aan het Rekenhof werden toegewezen wat de provincies betreft, zijn toegewezen buiten de definitie die eraan is gegeven in artikel 180 van de Grondwet, dus zonder grondwettelijke basis, zoals herhaaldelijk is opgemerkt in de rechtsleer en door de afdeling wetgeving van de Raad van State.
Die intervenierende Partei erinnert zunächst daran, dass der Rechnungshof nicht zur ausführenden Gewalt gehöre, sondern im Auftrag der föderalen Kammer auf dem Gebiet der Haushaltspläne handele, und hebt hervor, dass die ihm gegenüber den Provinzen anvertrauten Aufgaben ausserhalb der Definition von Artikel 180 der Verfassung verliehen worden seien, also ohne Verfassungsgrundlage, so wie es mehrfach in der Rechtslehre und von der Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates bemerkt worden sei.
