Volgens een eerste onderdeel schendt artikel 21, § 1, derde lid, van de wet van 18 juli 1991, toegevoegd bij artikel 3 van de aangevochten wet, de gelijkheid inzake verondersteld te worden te zijn geslaagd v
oor het bekwaamheidsexamen, veronderstelling die geldt voor de plaatsvervangende rechters die vóór 1 oktober 1993 zijn benoemd (en zulks krachtens artikel 3 van de wet van 6 augustus 1993, dat artikel 21, § 1, van de wet van 18 juli 1991 heeft aangevuld), ten opzichte van alle andere concurrerende kandidaten, ongeacht of zij voor het
examen of voor het vergelijkend examen zi ...[+++]jn geslaagd of geacht worden te zijn geslaagd, zoals de werkende magistraten op 1 oktober 1993 : de betwiste bepaling verleent immers aan die kandidaten een voorrang ten opzichte van de plaatsvervangende rechters die vóór 1 oktober 1993 zijn benoemd, zelfs wanneer zij vanwege het adviescomité een unaniem gunstig advies hebben gekregen.Einem
ersten Teil zufolge verletze Artikel 21 § 1 Absatz 3 des Gesetzes vom 18. Juli 1991, hinzugefügt durch Artikel 3 des angefochtenen Gesetzes, die Gleichheit bezüglich der Vermutung, die Prüfung der beruflichen Ei
gnung absolviert zu haben, einer Vermutung, die für alle stellvertretenden Richter, die vor dem 1. Oktober
1993 ernannt worden seien, hinsichtlich aller anderen Mitbewerber gel
...[+++]te (und dies kraft Artikel 3 des Gesetzes vom 6. August 1993, der Artikel 21 § 1 des Gesetzes vom 18. Juli 1991 ergänzt habe), ungeachtet dessen, ob sie die Prüfung oder das Auswahlverfahren absolviert hätten oder man sie als Absolventen betrachte, so wie die aktiven Magistrate am 1. Oktober 1993. Die angefochtene Bestimmung verleihe nämlich diesen Mitbewerbern den Vorrang hinsichtlich der vor dem 1. Oktober 1993 ernannten stellvertretenden Richter, selbst wenn diese vom Beratungsausschuss eine einstimmig günstige Bewertung erhalten hätten.