De verwijzende rechter vraagt het Hof of de bepalingen van de algemene wet inzake douane en accijnzen (hierna : A.W.D.A.), « zijnde onder meer doch niet uitsluitend » de hoofdstukken XVIII tot en met XXV en de hoofdstukken XXVII en XXVIII van die wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, doordat de strafvordering en de strafrechtspleging inzake douane en accijnzen « op een aantal cruciale punten verschilt en afwijkt » van de strafvordering en de strafrechtspleging in het algemeen, zodat twee categorieën van vervolgde personen in het leven worden geroepen, namelijk degenen die worden verdacht van misdrijven inzake douane en accijnzen, enerzijds, en degenen die worden verdacht van misdrijven van gemeen recht, anderzijds.
Der Verweisungsrichter fragt den Hof, ob die Bestimmungen des allgemeinen Zoll- und Akzisengesetzes (nachfolgend: AZAG), « und zwar unter anderen, aber nicht ausschliesslich » die Kapitel XVIII bis einschliesslich XXV und die Kapitel XXVII und XXVIII dieses Gesetzes gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstossen, indem die Strafverfolgung und das Strafverfahren in bezug auf Zoll und Akzisen « sich in mehreren wesentlichen Punkten von der Strafverfolgung und dem Strafverfahren im allgemeinen unterscheiden und davon abweichen », so dass zwei Kategorien von verfolgten Personen entstehen, nämlich einerseits jene, die wegen Zoll- und Akzisenvergehen beschuldigt werden, und andererseits jene, die beschuldigt werden wegen Vergehen gegen das
...[+++] gemeine Recht.