Het Gerecht heeft geoordeeld dat „de in he
t kader van het ESM-verdrag aan de Commissie [...]
opgedragen taken geen enkele eigen beslissingsbevoegdheid omvatten en dat de door deze twee instellingen in het kader van dat verdrag verrichte activiteiten enkel het ESM binden” (1), zonder dat het de impact heeft beoordeeld van de juridische stelling die het in punt 48 van de bestreden beschikking klaarblijkelijk heeft aanvaard, te weten dat de Commissie „de effectieve controle van de rol die zij in het besluitvormingsproces bezit op grond v
...[+++]an artikel 136, lid 3, VWEU, overeenkomstig de bevoegdheden die haar bij artikel 17 VEU zijn toebedeeld als instelling van de [Unie] die verantwoordelijk is voor het toezicht op de verenigbaarheid met het Unierecht van de [krachtens het ESM-verdrag vastgestelde handelingen] niet [had] overgedragen”.Das Gericht habe sich darauf verlassen, dass „die der Kommission und der EZB im Rahm
en des ESM-Vertrags übertragenen Funktionen . keine Entscheidungsbefugnis im eigentlichen Sinne umfassen und dass die Tätigkeiten dies
er beiden Organe im Rahmen des ESM-Vertrags nur den ESM verpflichten“ (1), ohne die Auswirkung der Rechtsauffassung zu beurteilen, der es mit seiner Argumentation in Rn. 48 gefolgt sei, wonach die Kommission „die effektive Kontrolle der ihr im Entscheidungsprozess nach Art. 136 Abs. 3 AEUV aufgrund ihrer Befugnisse gemäß
...[+++] Art. 17 EUV zukommenden umfassenden Rolle, als das Unionsorgan aufzutreten, das dafür verantwortlich ist, dass die aufgrund des ESM-Vertrags getroffenen Vereinbarungen mit dem Unionsrecht vereinbar sind, nicht übertragen habe“.