De artikelen 2, 3 en 8, lid 4, van het kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen nationale bepalingen, zoals die van de artikelen 392, lid 1 bis, 398, lid 5 bis, en 394 van het wetboek van strafvordering, die niet voorzien in een verplichting voor het openbaar ministerie om het gerecht waarvoor de zaak aanhangig is te verzoeken een bijzonder kwetsbaar slachtoffer toe te laten om tijdens het vooronderzoek van de strafprocedure te wo
rden gehoord en een verklaring af te laten leggen ...[+++] volgens de regels van de procedure van het bewijsincident, en evenmin voorzien in de mogelijkheid voor bedoeld slachtoffer om bi
j een rechter op te komen tegen de afwijzing door het openbaar ministerie van het verzoek om overeenkomstig bedoelde regels te worden gehoord en een verklaring af te leggen.
Die Art. 2, 3 und 8 Abs. 4 des Rahmenbeschlusses 2001/220/JI des Rates vom 15. März 2001 über die Stellung des Opfers im Strafverfahren sind dahin auszulegen, dass sie nationalen Bestimmungen wie den Art. 392 Abs. 1bis, 398 Abs. 5bis u
nd 394 CPP nicht entgegenstehen, die zum einen keine Verpflichtung der Staatsanwaltschaft vorsehen, in der Ermittlungsphase des Strafverfahrens beim Gericht zu beantragen, eine besonders gefährdete Person nach den Modalitäten des Beweissicherungsverfahrens anzuhören und aussagen zu lassen, und zum anderen es dem genannten Opfer nicht erlauben, sich gegen die Entscheidung der Staatsanwaltschaft über die Abl
...[+++]ehnung seines Antrags, nach den genannten Modalitäten gehört zu werden und auszusagen, gerichtlich zur Wehr zu setzen.