De indiener van het verzoek argumenteerde dat de uitvoerprijs niet overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), mocht worden gecorrigeerd met een fictieve commissie voor de verkoop via zijn verbonden onderneming in de Verenigde Staten aangezien deze onderneming volgens hem dezelfde functies uitoefende als een volledig geïntegreerde verkoopafdeling voor de export en bijgevolg niet als een op commissiebasis werkende agent mag worden beschouwd.
Der Antragsteller machte geltend, dass der Ausfuhrpreis für Verkäufe über sein verbundenes Unternehmen in den USA nicht nach Artikel 2 Absatz 10 Buchstabe i der Grundverordnung um eine fiktive Provision hätte berichtigt werden dürfen, da dieses Unternehmen angeblich Aufgaben wahrnahm, die identisch mit denen einer voll integrierten Abteilung für Ausfuhrverkäufe waren, so dass es nicht als Vertreter, der auf Provisionsbasis arbeitet, zu behandeln sei.