In het licht van de voormelde rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie rijst de vraag of de te dezen bestreden belasting, rekening houdend met de bij de wet van 14 decem
ber 2005 ingevoerde verplichting om de effecten aan toonder uiterlijk op 31 december 2013 om te zetten in effecten op naam of in gedematerialiseerde ef
fecten, al dan niet dient te worden gekwalificeerd als een « indirecte belasting [.] ter zake van [.] het opmaken, de uitgifte, de toelating ter beurze, het in omloop brengen of het verhandelen van aande
...[+++]len, deelbewijzen of andere soortgelijke effecten, alsmede van certificaten van deze stukken, onverschillig door wie zij worden uitgegeven », in de zin van artikel 5, lid 2, van de richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008.Im Lichte der vorerwähnten Rechtsprechung des Gerichtshofes der Europäischen Union erhebt sich die Frage, ob die im vorliegenden Fall beanstandete Steuer unter Berücksichtigung der durch das Gesetz vom 14. Dezembe
r 2005 eingeführten Verpflichtung, die Inhaberpapiere spätestens bis zum 31. Dezember 2013 in Namenspapiere oder entmaterialisierte Wertpapie
re umzuwandeln, als eine « indirekte Steuer [.] auf die Ausfertigung, die Ausgabe, die Börsenzulassung, das Inverkehrbringen von oder den Handel mit Aktien, Anteilen oder anderen Wertpap
...[+++]ieren gleicher Art sowie Zertifikaten derartiger Wertpapiere, ungeachtet der Person des Emittenten » im Sinne von Artikel 5 Absatz 2 der Richtlinie 2008/7/EG des Rates vom 12. Februar 2008 zu betrachten ist oder nicht.