De Raad van State vraagt het Hof of artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, « in die zin geïnterprete
erd dat de beëdigde vertalers die zijn ingeschreven op een lijst van beëdigde vertalers door een rechtscollege van de rechterlijke macht, waaruit dat rechtscollege hen aanwijst, geen personeelsleden van dat rechtscollege zijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet [schendt], in zoverre het een discriminatie invoert tussen die personen en de personeelsleden van het rechtscollege, aangezien de
...[+++]beslissingen van dat rechtscollege tot de bevoegdheid behoren van de Raad van State voor de laatstgenoemden en tot de bevoegdheid van de justitiële gerechten voor de eerstgenoemden ». Der Staatsrat fragt den Hof, ob Artikel 14 § 1 Absatz 1 Nr. 2 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat « dahingehend ausgelegt, dass die vereidigten Ubersetzer, die von einem Rechtsprechungsorgan der rechtsprechenden Gewalt in eine Liste der vereidigten Ubersetzer eingetragen sind, aus der dieses Rechtsprechungsorgan sie bestellt, keine Personalmitglieder dieses Rechtsprechungsorgans sind, gegen die Ar
tikel 10 und 11 der Verfassung [verstösst], indem er zu einer Diskriminierung zwischen diesen Personen und den Personalmitgliedern
...[+++]des Rechtsprechungsorgans führt, wobei dessen Entscheidungen für Letztere in die Zuständigkeit des Staatsrats und für Erstere in die Zuständigkeit der ordentlichen Gerichte fallen ».