Elke lidstaat zorgt ervoor dat wegens de in artikel 2, lid 1, onder a) of b), bedoelde gedragingen die zich op zijn grondgebied hebben voorgedaan, vervolging kan worden ingesteld, ongeacht de plaats op het grondgebied van de lidstaten waar de organisatie is gevestigd of haar criminele activiteiten uitoefent, en ongeacht de plaats waar de activiteit die het voorwerp is van de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde overeenstemming, plaatsvindt.
Die Mitgliedstaaten tragen dafür Sorge, daß das in Artikel 2 Absatz 1 Buchstabe a) oder b) beschriebene Verhalten, das sich in ihrem Hoheitsgebiet ereignet hat, strafrechtlich geahndet werden kann, unabhängig von dem Ort im Hoheitsgebiet der Mitgliedstaaten, an dem die Vereinigung ihre Operationsbasis hat oder ihre strafbaren Tätigkeiten ausübt, oder unabhängig von dem Ort, an dem die Tätigkeit ausgeübt wird, die Gegenstand der Vereinbarung gemäß Artikel 2 Absatz 1 Buchstabe b) ist.