Zoals in B.2.2 is vermeld, wordt het Hof in de eerste prejudiciële vraag verzocht de situatie van een naamloze vennootschap die, vóór het verlies van haar rechtspersoonlijkheid, door een onderzoeksrechter in verdenking is gesteld - situatie beoogd in artikel 20, tweede lid, van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering - te vergelijken met de situatie van een naamloze vennootschap die, vóór het verlies van haar rechtspersoonlijkheid, rechtstreeks door het openbaar ministerie voor de correctionele rechtbank is gedagvaard.
Wie in B.2.2 dargelegt wurde, wird der Gerichtshof mit der ersten Vorabentscheidungsfrage gebeten, die Situation einer Aktiengesellschaft, die vor dem Verlust ihrer Rechtspersönlichkeit durch einen Untersuchungsrichter beschuldigt worden sei - Situation im Sinne von Artikel 20 Absatz 2 des einleitenden Titels des Strafprozessgesetzbuches -, mit der Situation einer Aktiengesellschaft zu vergleichen, die vor dem Verlust ihrer Rechtspersönlichkeit durch die Staatsanwaltschaft direkt vor das Korrektionalgericht geladen worden sei.