103 Wat tot slot het onderdeel van het onderhavige middel met betrekking tot de schending van artikel 27, lid 3, van de Regeling kosten en vergoedingen betreft, volgens hetwelk de secretar
is-generaal, zonder vooraf met de quaestoren te
hebben overlegd, reeds bij zijn besluit van 26 februari 2003 tot de overtuiging was geraakt dat het bedrag van 176 516 eu
ro ten onrechte was betaald (zie punt 70 hierboven), dit moet op grond van artikel 44, lid 1, sub c, en artikel 48, lid
...[+++]2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg niet-ontvankelijk worden verklaard.