Het Hof is ondervraagd over de bestaanbaarheid van die bepalingen met de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 17 en 23 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, « aldus uitgelegd dat er bij de
beoordeling van de vordering tot onderzoek naar h
et vaderschap geen rekening kan worden gehouden met de socio-affectieve werkelijkheid, bezit van staat, de rust der families, de rec
htszekerhe ...[+++]id van de familiale banden, het algemeen belang, de vaststaande feiten m.b.t. het tijdsverloop en de leeftijd van de betrokken partijen en de belangen van de betrokken partijen ».Befragt wird der Gerichtshof zur Vereinbarkeit dieser Bestimmungen mit den Artikeln 10, 11 und 22 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention und den Artikeln 17 und 23 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte, « dahingehend ausgelegt, dass bei der Beurteilung der Klage auf Ermittlung der Vaterschaft die sozialaffektive Wirklichkeit, der Besitz des St
andes, die Ruhe der Familien, die Rechtssicherheit der Verwandtschaftsverhältnisse, das allgemeine Interesse, die feststehenden Fakten bezüglich des Zeitablaufs und des Alters der betreffenden Parteien, sowie die
...[+++] Interessen der betreffenden Parteien nicht berücksichtigt werden können ».