De tweede verwerende partij werpt op dat, indien de Rechtbank geneigd zou zijn de wet van 24 juli 1987 op de zaak toe te passen omdat er ongeoorloofde terbeschikkingstelling zou zijn, zulks strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en zij verzoekt subsidiair in dat verband een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen.
Die zweite beklagte Partei macht geltend, dass in dem Fall, wo das Gericht geneigt sein sollte, in dieser Sache das Gesetz vom 24. Juli 1987 anzuwenden, da eine unzulässige Bereitstellung vorliege, dies im Widerspruch zu dem in den Artikeln 10 und 11 der Verfassung verankerten Gleichheitsgrundsatz stehe, und sie bittet hilfsweise, dem Hof in diesem Zusammenhang eine präjudizielle Frage zu stellen.