Uit de formulering
van de prejudiciële vraag blijkt dat de verwijzende rechter het Hof een vraag stelt over het in het geding zijnde artikel 49/1, vierde lid, van de WCO in de in
terpretatie volgens welke de bescherming die bij de bepaling wordt toegekend aan « schuldvorderingen die zijn ontstaan uit vóó
r de opening van de procedure verrichte arbeidsprestaties », niet alleen op het nettoloon van de werknemer maar ook op de schuldvor
...[+++]dering inzake bedrijfsvoorheffing betrekking heeft.
Aus dem Wortlaut der Vorabentscheidungsfrage geht hervor, dass der vorlegende Richter den Gerichtshof zu dem in Rede stehenden Artikel 49/1 Absatz 4 des Gesetzes über die Kontinuität der Unternehmen befragt in der Auslegung, wonach der Schutz, der durch die Bestimmung für « Schuldforderungen, die aus Arbeitsleistungen in dem Zeitraum vor der Verfahrenseröffnung hervorgehen » gewährt werde, nicht nur die Nettoentlohnung des Arbeitnehmers, sondern ebenfalls die Schuldforderung in Sachen Berufssteuervorabzug betreffe.