Uit de motivering
van de prejudiciële vragen volgt dat het probleem ten gronde dat aan het Hof wordt voorgelegd, bestaat in de vraag of artikel 17, achtste lid, van het decreet van 16 december 1988, doordat het bepaalt dat de administrateur-generaal van de D
ienst aan leden van zijn personeel zijn bevoegdheid kan overdragen om de Dienst voor de gerechten te vertegenwoordigen, geen afbreuk doet aan het pleitmonopolie van de advocaten dat zou zijn verankerd in de artikelen 440, 703 en 728 van het Gerec
htelijk Wetboek, en ...[+++]zodoende niet een aangelegenheid regelt die tot de bevoegdheid van de enkele federale wetgever behoort.
Aus der Begründung der präjudiziellen Fragen ergibt sich, dass das dem Hof vorgelegte Problem zur Hauptsache in der Frage besteht, ob Artikel 17 Absatz 8 des Dekrets vom 16. Dezember 1988, indem er bestimmt, dass der Generalverwalter des Amtes Mitgliedern seines Personals seine Befugnis übertragen kann, das Amt vor den Gerichten zu vertreten, das in den Artikeln 440, 703 und 728 des Gerichtsgesetzbuches verankerte Plädiermonopol nicht beeinträchtigt und auf diese Weise nicht eine Angelegenheit regelt, die einzig und allein in den Zuständigkeitsbereich des föderalen Gesetzgebers fällt.