Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 30, tweede lid, van de wet van 7 mei 1999, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling invoert tussen twee categorieën van slachtoffers van een van
de strafbare feiten waarin artikel 25 van die wet voorziet : enerzijds, de personen die het slachtoffer z
ijn van een van die strafbare feiten als werknemer en, anderzijds, diegenen die het slachtoffer zi
...[+++]jn van een van die strafbare feiten in een andere hoedanigheid dan die van werknemer.
Aus der Begründung der Verweisungsentscheidung geht hervor, dass der Hof gebeten wird, über die Vereinbarkeit von Artikel 30 Absatz 2 des Gesetzes vom 7. Mai 1999 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung zu befinden, insofern diese Bestimmung einen Behandlungsunterschied zwischen zwei Kategorien von Opfern einer der in Artikel 25 dieses Gesetzes erwähnten strafbaren Handlungen vorsehe, und zwar einerseits den Personen, die als Arbeitnehmer Opfer einer dieser strafbaren Handlungen seien, und andererseits denjenigen, die in einer anderen Eigenschaft als derjenigen eines Arbeitnehmers Opfer einer dieser strafbaren Handlungen seien.