De wetgever vermocht redelijkerwijze te oordelen dat de beroepen tegen de in artikel 119bis, § 2, 2°, 3° en 4°, bedoelde maatregelen deel uitmaken van hetzelfde contentieux als datgene waarvan de Raad van State reeds kennis neemt en dat die het best geplaatst was om de wettigheid van die maatregelen te beoordelen.
Der Gesetzgeber konnte vernünftigerweise den Standpunkt vertreten, dass Beschwerden gegen die in Artikel 119bis § 2 Nrn. 2, 3 und 4 vorgesehenen Massnahmen Bestandteil des gleichen Streitverfahrens sind wie dasjenige, über das bereits der Staatsrat befindet, und dass dieser am besten die Gesetzmässigkeit dieser Massnahmen beurteilen kann.