De prejud
iciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de artikelen 14, § 1, en 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien de Raad van State het belang, waarvan die bepalingen melding maken als een ontvankelijkheidsvoorwaarde voor elk annulatieberoep, aldus in
terpreteert dat een verzoeker die in de loop van de rechtspleging een gedeeltelijke genoegdoening vanwege het bestuur heeft gekr
egen, moet aantonen welk ...[+++] voordeel de vernietiging hem nadien nog kan opleveren, terwijl een verzoeker die een dergelijke genoegdoening nog niet heeft gekregen, het vereiste belang om die reden niet wordt ontzegd.Die präjudizielle Frage bezweckt, vom Hof zu vernehmen, ob die Artikel 14 § 1 und 19 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassu
ng vereinbar seien, wenn der Staatsrat das in diesen Bestimmungen als Zulässigkeitsbedingung für jede Nichtigkeitsklage erwähnte Interesse so auslege, dass ein Kläger, der im Laufe des Verfahrens teilweise Genugtuung seitens der Obrigkeit erhalten habe, nachweisen müsse, welchen Vorteil die Nichtigerklärung ihm nachträglich noch bieten könne, während einem Kläger, der eine solche Genugtuung noch nicht erhalten habe, das erforderliche Interesse aus diesem Grund nicht aberk
...[+++]annt werde.