Met de derde
prejudiciële vraag wenst de Raad van State van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met artikel 19 van de Grondwet, « daar waar artikel 15ter een maatregel oplegt van intrekking van de wettelijke dotatie indien een politieke partij of haar componenten met tekenen aantoont vijandig te staan ten opzichte van de rechten en vrijheden gewaarborgd door het [Europees Verdrag voor de rechten van de mens], zonder dat het noodzakelijk is dat misdrijven naar aanleiding van het uiten van deze tekenen worden gepleegd, terwijl de door artikel 15ter gewraakte tekenen onder de vrijheid van meningsuiting zou
...[+++]den vallen en slechts onderhevig zouden zijn aan de grondwettelijke beperking van de bestraffing van misdrijven die ter gelegenheid van het gebruik maken van die vrijheden worden gepleegd, zodat enkel strafrechtelijk sanctioneerbaar gedrag onder de beperking van de vrije meningsuiting valt en enkel strafmaatregelen als sanctie voor dergelijk gedrag kunnen worden ingevoerd ».Mit der dritten präjudiziellen Frage möchte der Staatsrat vom Hof erfahren, ob die fragliche Bestimmung mit Artikel 19 der Verfassung vereinbar sei, « indem Artikel 15ter eine Massnahme der Streichung der gesetzlichen
Dotation auferlegt, wenn eine politische Partei oder eine ihrer Komponenten durch Indizien ihre feindselige Einstellung gegenüber den Rechten und Freiheiten zeigt, die durch die [Europäische Menschenrechtskonvention] gewährleistet werden, ohne dass beim Äussern dieser Indizien notwendigerweise Straftaten begangen werden müssen, während die von Artikel 15ter gerügten Indizien der Meinungsfreiheit zuzuordnen wären und nur der
...[+++] verfassungsmässigen Einschränkung bezüglich der Ahndung der bei der Ausübung dieser Freiheiten begangenen Delikte unterliegen würden, so dass nur strafrechtlich sanktionierbares Verhalten der Einschränkung der Meinungsfreiheit unterliegt und nur Strafmassnahmen als Sanktion für derartiges Verhalten eingeführt werden können ».