Daaruit volgt dat de in het geding zijnde bepalingen, geïnterpreteerd in die zin dat personen die, wegens feiten die vóór de inwerkingtreding van de programmawet v
an 27 december 2005 werden begaan, na de inwerkingtreding van die wet worden veroordeeld tot betaling van de bijdragen, bijdrageopslagen en verwijlintresten die niet werden gestort, zonder dat h
et bedrag van de te betalen bijdragen lager mag zijn dan 2 500 euro per tewerkgestelde persoon, en dit per maand of fractie ervan, niet bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van
...[+++]de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.Daraus ist zu schlussfolgern, dass die fraglichen Bestimmungen, ausgelegt in dem Sinne, dass Personen, die aufgrund von vor dem Inkrafttreten des Programmgesetzes vo
m 27. Dezember 2005 begangenen Taten nach dem Inkrafttreten dieses Gesetzes zur Zahlung der Beiträge, der Beitragszuschläge und der Verzugszinsen, die nicht entrichtet
wurden, verurteilt werden, wobei der Betrag der zu zahlenden Beiträge nicht niedriger sein darf als 2 500 Euro pro beschäftigte Person und pro Monat oder Teil eines Monats, unvereinbar sind mit den Artikeln
...[+++]10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit Artikel 7 der Europäischen Menschenrechtskonvention und mit Artikel 15 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte.