Zoals uiteengezet in B.4.3, beoogt het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag van het Hof te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling, door niet te voorzien in een overgangsregeling, afbreuk zou doen aan het gezag van gewijsde van arresten van de Raad van State die vóór de inwerkingtreding van die bepaling werden uitgesproken en waarbij een afwijzende administratieve beslissing over een milieuvergunningsaanvraag nietig werd verklaard.
Wie in B.4.3 dargelegt wurde, bezweckt der zweite Teil der präjudiziellen Frage, vom Hof zu vernehmen, ob die fragliche Bestimmung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention, vereinbar ist, insofern diese Bestimmung, indem sie keine Ubergangsregelung vorsehe, die Rechtskraft von Urteilen des Staatsrates, die vor dem Inkrafttreten dieser Bestimmung verkündet worden seien und mit denen ein ablehnender Verwaltungsbeschluss über einen Antrag auf Umweltgenehmigung für nichtig erklärt worden sei, in Frage stelle.